Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Wijding en ambten: Cursus honorum » introductie » Wijding en ambten: Cursus honorum

Wijding en ambten: Cursus honorum

In de eerste drie eeuwen schijnt er nog geen vast omschreven traject voor de verschillende ambten geweest te zijn, maar sinds de vierde eeuw heeft de kerk de term Cursus honorum gebruikt om de opgang in haar hiërarchie te benoemen: via allerlei kleine wijdingen en het ambt van diaken naar dat van priester en uiteindelijk van bisschop. Dat heette ook wel per gradus, oftewel: stapsgewijs. De lagere ambten werden dus gezien als stappen die nodig waren om priester of bisschop te worden.

Een man kon tot het Tweede Vaticaans Conciliein in de Rooms-Katholieke Kerk alleen bisschop worden wanneer hij al priester was. En een priester moest eerst subdiaken en diaken geweest zijn. De kleine wijdingen waren echter ook noodzakelijk: ostiarius (deurbewaarder), lector, exorcist (duivelbezweerder) en acoliet (uit het Grieks; het betekent ‘volgeling’). Ook de orthodoxe kerken en de Anglicaanse kerken kennen een cursus honorum.

In het eerste begin van de kerk en dan met name in de geschriften van het Nieuwe Testament en de allervroegste teksten van kerkvaders zijn er geen aanwijzingen te vinden voor een overgang van het ene ambt naar het andere. In het Nieuwe Testament is er overigens wel sprake van een tweedeling. Zo spreken zowel Paulus’ brief aan Filippenzen (1:1) als de (deutero-paulinische) brief aan Timotheus over een tweedeling in de leiders van de ecclesia: episkopoi, waarvan ons woord ‘bisschop’ is afgeleid en diakonoi waarvan het woord ‘diakens’ (rooms-katholiek) of ‘diakenen’ (protestants) is afgeleid. Andere belangrijke literaire getuigen van deze tweedeling zijn Didachè 15:1-2 en 1 Clemens 42,5.

Het is bij Ignatius dat er voor het eerst expliciet sprake is van een drieslag: bisschop, priester en diaken. Toch zijn er in de eerste eeuwen geen sporen van bewegingen tussen deze ambten. Pas in de derde eeuw komen er aanwijzingen dat een kerkelijk dienaar promotie kon maken. Een belangrijke getuige voor dit nieuwe fenomeen is Cyprianus van Carthago. Zo beschrijft deze de carrière van bisschop Cornelius (252-253). Daarbij vermeldt hij expliciet dat deze paus alle kerkelijke diensten (officia) doorlopen had.

Nieuwe sociale positie


Na de bekering van Constantijn verandert de sociale positie van de Kerk. Wat uit allerlei soorten literatuur naar voren komt is dat er langzamerhand - ondanks de mogelijkheid tot bepaalde variaties - een standaardprocedure gaat ontstaan. Wijdingen gaan trapsgewijs en er is meestal sprake van intervallen (interstites) tussen de verschillende wijdingen. Ook zijn er discussies over de leeftijd waarop een bepaalde wijding ontvangen kan worden.

Het doel van deze standaardprocedure lijkt te zijn geweest dat er op die manier een goede toetsing en selectie, een goede voorbereiding en daarmee ook een goed kerkelijk leiderschap verkregen kon worden.

Latere ontwikkelingen


Ondanks regionale verschillen ontstaat vooral in de tiende eeuw een groeiende consensus. Er zijn wel uitzonderingen. De meest markante vinden we in Rome. Nog steeds waren er verschillende pausen, die geen priester waren voor hun verkiezing. Als kardinaal-diaken waren zij de rechterhand van de paus en werden - wellicht daarom - ook gezien als een goede opvolger. Zij werden wel tot bisschop maar (waarschijnlijk) niet tot priester gewijd bij hun pauskeuze.

In de elfde en twaalfde eeuw wordt de cursus honorum min of meer standaard. Dat de cursus honorum standaard geworden blijkt uiteindelijk voor het eerst bij de pauskeuze van Hildebrand, de beroemde monnik uit Cluny, op. Waar daarvoor diakens van Rome nog direct tot bisschop gewijd werden, heeft deze monnik voordat hij als Gregorius VII bisschop van Rome wordt gewijd, eerst als diaken in 1073 de priesterwijding ontvangen. Er waren weliswaar al andere pausen geweest die voor hun bisschopswijding priester waren, maar Hildebrand wordt priester gewijd opdat hij bisschop kan worden gewijd.

De interval tussen die twee wijdingen was soms nog maar een dag. Dit schijnt ook mogelijk te zijn geweest omdat priesterschap en het bisschop-zijn alle twee wel werden gezien als van oorsprong een en hetzelfde ambt. Ook al wordt in deze periode veel vastgelegd, er blijven verschillende variaties mogelijk. Zo zijn er telkens verschillende intervallen tussen de wijdingen mogelijk. Er is ook geen uniforme praktijk wat betreft de leeftijd, die bijvoorbeeld een diaken, priester of bisschop moet hebben wanneer hij gewijd kan worden.

De cursus honorum zoals die vorm gekregen heeft in de twaalfde eeuw blijft in gebruik tot in de zestiende eeuw. Dat wil zeggen: dan komt de Reformatie en die verandert veel, maar in de Rooms-Katholieke Kerk verandert er pas feitelijk iets, wanneer in 1972 Paus Paulus VI met de apostolisch brief Ministeria quaedem de lagere wijdingen en de wijding tot subdiaken afschaft.
De orthodoxe kerken hebben allemaal een cursus honorum en bij hen is bijvoorbeeld de subdiaken blijven bestaan. Alhoewel de subdiaken in de Anglicaanse kerk is afgeschaft bestaat in die traditie ook nog steeds de cursus honorum. Men kan niet priester worden, zonder dat men eerst diaken gewijd is en geen bisschop zonder eerst de priesterwijding ontvangen te hebben.

door Bart J. Koet



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Bart Koet.