Het Bijbelboek Baruch behoort tot de zogenaamde deuterocanonieke of apocriefe boeken. Het is geen protocanoniek boek (dit wil zeggen: het behoort niet tot de eerste of oorspronkelijke canon) omdat het boek wel is opgenomen in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, maar niet in de Hebreeuwse bijbel of Tanakh. In de katholiek en orthodox christelijke tradities behoort het boek tot de tweede canon (vandaar deuterocanoniek; deutero- betekent tweede in het Latijn), maar in de Protestantse traditie valt het geschrift buiten de canon en wordt derhalve aangeduid als apocrief (dit betekent letterlijk ‘verborgen’).
Inhoudelijk gezien bestaat het boek uit vier delen: een proloog of voorwoord, een boetegebed, een psalm en een verzameling liederen met een troostend karakter. In de Editio Vulgata wordt hier nog een vijfde deel aan toegevoegd, de zogenaamde ‘brief van Jeremia’. In de Septuaginta is dit echter een afzonderlijk geschrift. Het Bijbelboek Baruch is vernoemd naar Baruch ben Neria, de assistent en vertrouweling van de profeet Jeremia (Jer 36:26). Vanwege de verwantschap met Jeremia is het Bijbelboek Baruch in de Septuaginta te vinden tussen de boeken Jeremia en Klaagliederen, die volgens de traditie ook aan de profeet Jeremia worden toegeschreven. Overigens wordt het Bijbelboek Baruch ook wel aangeduid als het eerste boek Baruch omdat er nog drie geschriften bestaan die traditioneel aan de hand van Baruch ben Neria worden toegeschreven; deze geschriften zijn evenwel niet canoniek.
Zoals hierboven reeds vermeld wordt het Bijbelboek Baruch (Hebreeuws: ‘de gezegende’) volgens de overlevering toegeschreven aan Baruch ben Neria, de secretaris van de profeet Jeremia. Vanwege dit traditionele auteurschap draagt het boek de titel ‘Baruch’. Het is echter hoogst onwaarschijnlijk dat Baruch ben Neria als de auteur van dit Bijbelboek moet worden gezien. Het is aannemelijk dat het geschrift pas veel later, namelijk in de tweede of zelfs eerste eeuw voor Christus tot stand is gekomen. Tevens wijzen de grote literaire verschillen tussen de afzonderlijke delen erop dat deze door afzonderlijke auteurs zijn geschreven. Het Bijbelboek Baruch is dus eerder een verzameling geschriften die door een redacteur tot een eenheid zijn gevormd.
Het Bijbelboek Baruch komt, zoals reeds vermeld, niet voor in de Hebreeuwse bijbel of Tanakh. De Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel, is de eerste plaats waar we dit geschrift tegenkomen. Hoewel de tekst van Baruch ons alleen uit Griekse manuscripten bekend is, gaat men ervan uit dat het geschrift oorspronkelijk in het Hebreeuws is geschreven (misschien met uitzondering van het voorwoord). In de Septuaginta volgt het boek Baruch op het boek Jeremia en wordt het op haar beurt gevolgd door het boek Klaagliederen. De zogenaamde ‘brief van Jeremia’ is in de Septuaginta als een apart geschrift opgenomen. In de Editio Vulgata werd het geschrift na het boek Klaagliederen geplaatst en werd de ‘brief van Jeremia’ als een zesde hoofdstuk erin opgenomen. Zowel de Septuaginta als de Vulgaatvertaling plaatsen het dus in relatie tot de boeken Jeremia en Klaagliederen, die beide volgens de overlevering aan de hand van de profeet Jeremia moeten worden toegeschreven. In de Oosters Orthodoxe traditie wordt het boek Baruch gezien als een onderdeel van het boek Jeremia.
Het eerste deel van het Bijbelboek Baruch bestaat uit het voorwoord of proloog (Bar 1:1-14), dat dus het enige deel van het geschrift is dat oorspronkelijk in het Grieks is geschreven. Volgens dit voorwoord is het boek geschreven door Baruch ben Neria in Babel, vijf jaar na de val van Jeruzalem (Bar 1:1-2). Het voorwoord beschrijft verder hoe Baruch het geschrift voordroeg aan Jechonja, de zoon van koning Jojakim, en aan de ‘edelen, prinsen, de oudsten en alle anderen’ die in de Babylonische ballingschap leefden (Bar 1:4). Verder wordt verhaald hoe het geschrift, tezamen met geld en geroofde tempelschatten, aan de inwoners van Jeruzalem gestuurd wordt met de opdracht het geschrift in de tempel te lezen ‘wanneer u daar op feesten en hoogtijdagen uw schuld belijdt’ (Bar 1:14). Gezien het feit dat het boek niet in de Hebreeuwse bijbel is opgenomen en de vermoedelijke totstandkoming van het geschrift in de tweede of zelfs eerste eeuw voor Christus, is het niet verwonderlijk dat het boek Baruch, ondanks deze oproep in het voorwoord, nooit onderdeel is geworden van de joodse liturgie.
Het tweede deel van het boek Baruch bestaat uit een boetegebed (Bar 1:15-3:8). In het eerste deel van dit boetegebed (Bar 1:15-2:10) beschrijft Baruch hoe de inwoners van Jeruzalem tegen de HEER hebben gezondigd. Dit zondige gedrag is volgens hem al aan te wijzen bij hun voorouders die tijdens hun uittocht uit het slavenhuis Egypte de geboden van de HEER al in de wind sloegen. De Judeeërs zijn altijd zondig gebleven en hebben zich nooit tot de HEER bekeerd. Dit is de reden dat de HEER zijn hand van Jeruzalem aftrok en de stad vervolgens door de Babyloniërs, onder aanvoering van hun koning Nebukadnezzar, werd ingenomen en vernietigd. Het tweede deel van het boetegebed (Bar 2:11-3:8) is rechtstreeks tot de HEER gericht. Het is een smeekbede in proza, waarin gevraagd wordt om ontferming.
Het derde deel van het boek Baruch (Bar 3:9-4:4) bestaat uit een onderrichtende psalm. Dit poëtisch opgestelde deel van het geschrift draait om de vraag die in Bar 3:15 hardop gesteld wordt: ‘Wie is degene die haar verblijfplaats vindt, wie dringt haar schatkamers binnen?’. Het draait hier om de verblijfplaats en de schatkamers van de wijsheid. Deze vraag wordt tweemaal beantwoord: enerzijds in Bar 3:16-31, waarin verhaalt wordt wie zoal de wijsheid niet in pacht hebben (onder andere de zonen van Hagar, de Kanaänieten en de reuzen van de voortijd), anderzijds in Bar 3:32-4:1, waarin vertelt wordt waar de wijsheid wel te vinden is (namelijk bij de Alwetende, die de wegen naar wijsheid openbaarde aan Jakob en aan Israël ‘die hij liefhad’ in de Torah). De psalm eindigt met een oproep tot bekering (Bar 4:2-4).
Het vierde en laatste deel van het boek Baruch bestaat uit een verzameling troostliederen (Bar 4:5-5:9). Hierin wordt het volk Israël gemaand om moed te houden omdat God hen uiteindelijk van hun vijanden zal bevrijden. Een van de troostliederen is specifiek gericht tot Jeruzalem (Bar 4:30-37).
De zogenaamde ‘brief van Jeremia’ die in de Editio Vulgata aan het boek Baruch is toegevoegd, is gericht aan de inwoners van Jeruzalem die door de manschappen van de Babylonische koning Nebukadnezzar naar Babel worden gevoerd. Zij worden verwittigd dat zij zeven generaties in Babel zullen vertoeven maar daarna terug zullen keren naar Jeruzalem. In de tussentijd wordt zij vermaand niet deel te nemen aan de Babylonische godenverering. Het merendeel van de brief handelt over de verschillende aspecten van de Babylonische godenverering die als zondig of goddeloos moeten worden beschouwd.
Zoals hierboven reeds vermeld bestaan er nog drie geschriften die traditioneel aan de hand van Baruch ben Neria worden toegeschreven. Het boek 2 Baruch, ook wel bekend als de Syrische Openbaring van Baruch, is een joods pseudepigrafisch geschrift dat waarschijnlijk in de eerste of tweede eeuw na Christus is opgetekend, waarschijnlijk als reactie op de vernietiging van de tempel in 70 na Christus. Het bestaat uit 87 verzen, waarvan de laatste tien verzen samen ook wel de ‘brief van Baruch aan de negen en een halve stammen’ genoemd worden. Inhoudelijk is het boek profetisch van aard en vergelijkbaar met het boek Jeremia.
Het boek 3 Baruch wordt ook wel de Griekse Openbaring van Baruch genoemd. Het is geschreven na 130 na Christus, volgens sommigen zelfs pas in de derde eeuw na Christus. Het is, net als de andere boeken Baruch, pseudepigrafisch. Dit wil zeggen dat de auteur de naam van Baruch aan het geschrift heeft verbonden om het zodoende meer autoriteit te verlenen. Ook dit derde boek Baruch is waarschijnlijk geschreven in reactie op de vernietiging van de tempel in 70 na Christus. Inhoudelijk handelt het boek over het theodicee, de vraag waarom God toestaat dat het kwaad goede mensen treft. Deze vraag wordt beantwoord met een visioen van de hemel, waar eenieder uiteindelijk krijgt toebedeeld wat hij werkelijk verdient.
Het vierde boek Baruch tenslotte, wordt ook wel aangeduid als de Paralopimena van Jeremia. Het is een pseudepigrafische tekst die als niet-canoniek wordt beschouwd, met uitzondering van de Ethiopische Orthodoxe Kerk, die het geschrift in haar Amharische bijbel heeft opgenomen. Het boek is waarschijnlijk in de eerste helft van de tweede eeuw na Christus tot stand gekomen. Sommige gedeelten van het geschrift (zoals bijvoorbeeld het laatste hoofdstuk) zijn waarschijnlijk van christelijke origine.