Johannes Calvijn was afkomstig uit een religieus gezin. Zijn moeder was vroom en zijn vader, een advocaat die werkte voor het bisdom Noyon, had hem voorbestemd om priester te worden. Via zijn relaties zorgde hij ervoor dat Johannes al op twaalfjarige leeftijd kapelaan werd en op zijn twintigste pastoor. Het was in die tijd gebruikelijk dat iemand een kerkelijke functie kreeg, het werk door iemand anders liet uitvoeren en zelf de inkomsten opstreek.
Johannes gebruikte die inkomsten om te studeren. Hij leerde Latijn en filosofie en ging in 1527 naar de universiteit van Orléans. In 1529 vertrok hij naar de universiteit van Bourges waar hij in aanraking kwam met het humanisme. Na de dood van zijn vader in 1531 gaf hij de rechtenstudie op en hij Hebreeuws, Grieks en Latijn studeren. In 1532 publiceerde hij zijn eerste boek: een commentaar op de klassieke filosoof Seneca.
Daarna ging hij naar Parijs, waar hij college’s ging geven aan de universiteit. In Parijs was in die tijd al een reformatorische beweging zichtbaar. De zuster van de Franse koning sprak zich openlijk uit voor hervormingen en ze had een groep van vooraanstaande lieden rond zich verzameld, onder wie ook een bisschop. Calvijn maakte ook deel uit van deze groep.
Op 1 november 1533 hield de rector van de universiteit een toespraak waarin hij Luther verdedigde. Het was algemeen bekend dat Calvijn een van de auteurs van deze toespraak was. Dat bracht hem in gevaar omdat de Franse koning zich bedreigd voelde door de groeiende reformatorische beweging in Frankrijk. Calvijn ontvluchtte Parijs. Tegelijkertijd stond hij voor een belangrijke beslissing: om van zijn kerkelijke inkomsten te kunnen blijven genieten, moest hij zich priester laten wijden als hij 25 jaar oud was. Hij besloot zich niet te laten wijden.
Dit was het begin van zijn verwijdering van de rooms-katholieke Kerk. Zelf heeft hij hier later tegenstrijdige getuigenissen over afgelegd: in het ene geval spreekt hij van een plotselinge bekering, in het andere van een lang en pijnlijk proces. De biografen van Calvijn zijn het er evenwel over eens dat zijn breuk met de rooms-katholieke Kerk in 1533 plaatsvond.
Calvijn zocht in januari 1535 zijn toevlucht in Bazel, een stad die zich bij de Reformatie had aangesloten.
In maart 1536 publiceerde Calvijn de Institutio Christianae Religionis. Hij wilde met dit boek aangeven aan wat de Reformatie werkelijk beoogt. Hierbij had hij vooral de vervolgde Franse protestanten op het oog die meer wilden weten van de Bijbel. De Institutio kreeg echter een veel groter lezerspubliek en is nog steeds een van de voornaamste werken van protestantse systematische theologie.
Op weg naar Straatsburg, een belangrijk centrum van het protestantisme kwam Calvijn toevallig in Genève terecht. Daar was Guillaume Farel werkzaam als reformator. Net als Bazel had Genève voor de Reformatie gekozen en de bisschop verjaagd. Farel moest die nieuwe protestantse kerk gaan organiseren en hij wist Calvijn over te halen om hem daarbij te helpen.
Calvijn stelde in Genève een kerkenraad in. Deze raad riep onder meer burger ter verantwoording die zich niet volgens Bijbelse normen hadden gedragen. Zij werden uitgesloten van het avondmaal. Verder stelden Calvijn en de andere Geneefse predikanten een belijdenis op die elke inwoner van de stad moest onderschrijven — wie dat niet deed, zou de stad moeten verlaten. Zo ver wilde de stadsregering echter niet gaan: niemand mocht worden uitgesloten van het avondmaal en als iedereen die de belijdenis niet ondertekende verbannen werd, zou een groot deel van de bevolking de stad moeten verlaten.
Het conflict tussen overheid en predikanten werd op de spits gedreven toen Calvijn en de andere Geneefse predikanten met Pasen 1538 weigerden het avondmaal te vieren en te preken. De stedelijke overheid had bepaald dat in Genève de liturgische gebruiken van Bern — ook een stad die tot de Reformatie was overgegaan — zouden worden ingevoerd. Calvijn was het daar niet mee eens Calvijn trok aan het kortste eind en moest Genève verlaten. De stad had politieke steun nodig van Bern: Calvijn werd aan dit politieke belang opgeofferd. Hij vertrok naar Straatsburg.
Daar werkte hij als predikant totdat in 1541 de politieke situatie in Genève was veranderd en men hem vroeg terug te keren.
Teruggekeerd in Genève begon hij in opdracht van de stadsregering aan een reorganisatie van de kerk. Hij legde die reorganisatie vast in de Ordonnances ecclésiastiques. Dit is de basis voor de organisatie van de calvinistische kerken in de gehele wereld.
Er kwamen vier ambten: predikant, ouderling, diaken en doctor. Ouderlingen en predikanten vormden een consistorie of kerkenraad. Dit kon bemiddelen bij conflicten, vermaningen uitdelen aan gemeenteleden die overtredingen hadden begaan.
Hieruit is het beeld ontstaan dat Genève een calvinistische politiestaat was waarin iedereen elkaar kon aangeven wegens overtredingen tegen de kerkelijk leer. In werkelijkheid had de stedelijke overheid de macht van de kerkenraad flink ingeperkt.
In 1542 publiceerde Calvijn La Forme des Prières et Chants Ecclésiastiques. Bijzondere aandacht gaf hij hierbij aan het zingen van de psalmen. En dat zingen moest dan niet het monopolie van de priester en het koor zijn: de gelovigen zelf moesten zingen.
Verder bevat het formulieren voor de sacramenten: doop, avondmaal en huwelijk. In deze formulieren wordt samengevat wat de Bijbel zegt over deze sacramenten. De formulieren moeten voorafgaande aan de viering worden voorgelezen zodat de gelovigen weten waarover het gaat.
Ten slotte bevatte het boek de orde van dienst voor de kerkdiensten.
Vanaf 1546 won de oppositie tegen Calvijn in Genève weer aan kracht. ‘Libertijnen’ noemde Calvijn deze groep die bezwaar had tegen zijn pogingen om kerkelijke tucht op te leggen aan alle inwoners van de stad. Hieronder gingen ook andere sentimenten schuil: veel predikanten uit Genève waren, net als Calvijn, Fransen. De grote invloed van deze vluchtelingen was veel autochtone inwoners van Genève een doorn in het oog.
Het gebeurde bijvoorbeeld dat predikanten tijdens de doop de naam van het kind veranderden. Alleen Bijbelse namen vonden ze acceptabel, niet die van katholieke heiligen. Dat ging veel ouders te ver
Het aanzien van Calvijn zakte naar een dieptepunt, maar hij herstelde zich na de omstreden executie van Michael Servet in 1553. Deze was in Spanje ter dood veroordeeld omdat hij het bestaan van de drie-eenheid ontkende. Niet alleen voor katholieken, ook voor calvinisten was dit een ernstige vorm van ketterij. Later werd verondersteld dat Calvijn achter de veroordeling van Servet zat. Maar in feite was Servet wegens zijn extreme opvattingen overal in Europa vogelvrij.
Bovendien stond Calvijn in die tijd bij het Geneefse stadsbestuur niet hoog aangeschreven. Zijn invloed was dan ook beperkt.
De veroordeling van Servet vond dus plaats ondanks de slechte relatie die Calvijn had met de Geneefse stadsregering. Belangrijk punt van onenigheid bleef de vraag wie het recht had gelovigen de toegang tot het avondmaal te ontzeggen: de predikanten of het stadsbestuur. Pas in februari 1555 keerde het tij voor Calvijn: de verkiezingen werden gewonnen door zijn medestanders.
Dat waren voor een belangrijk deel Fransen die gevlucht waren vanwege de vervolgingen in Frankrijk. Maar ook was het de vrucht van de jarenlange prediking van Calvijn en de ander predikanten en van het godsdienstonderwijs dat zij in Genève hadden georganiseerd. De ideeën van Calvijn waren op die manier in de Geneefse samenleving doorgedrongen. Vanaf die tijd was de autoriteit van Calvijn binnen en buiten Genève op haar hoogtepunt.
Ook Luther had groot respect voor Calvijn, maar de twee raakten in een fundamenteel conflict met elkaar. Luther had onenigheid gekregen met Huldrych Zwingli, de reformator van Zürich. Na de dood van Luther werd die kloof nog dieper. Toch beschouwde Calvijn zich als een navolger van Luther. Hij vond dat de volgelingen van Luther na diens dood zijn leer verkeerd hadden uitgelegd.
In 1559 kwam de definitieve versie van zijn Institutie gereed. Behalve zijn opvatting over het avondmaal, kwam er ook zijn visie op de liturgie in naar voren. Een van de meest opvallende aspecten is dat hij tegen afbeeldingen in de kerk was. Altijd was er het gevaar dat de mensen de beelden zouden gaan aanbidden in plaats van God. Hij was echter gekant tegen het vernielen van beelden.
In 1559 richtte Calvijn in Genève een universiteit op die predikanten ging opleiden. De opleiding werd een internationaal succes: uit heel Europa kwamen gereformeerden om er te studeren. Al eerder had hij bescherming geboden aan gereformeerden uit Frankrijk, de Nederlanden en Schotland. Onder hen waren onder anderen John Knox die in Schotland de Reformatie zou invoeren en Marnix van Sint-Aldegonde, adviseur van Willem van Oranje.
Het eerste deel van de Institutiones gaat over God. God kunnen we alleen kennen uit de Schrift. Begrijpen kunnen we hem niet volledig, maar wel is alles wat er gebeurt, goed en kwaad, door Hem gewild.
Het tweede deel gaat over de erfzonde. Hierbij verwijst Calvijn, zoals hij ook elders vaak doet, uitdrukkelijk naar Augustinus en andere kerkvaders om te benadrukken dat hij geen nieuwe theologie heeft ontwikkeld. Sinds Adam heeft de zonde zich over de hele mensheid verspreid. Verlossing vindt de mensheid in Christus. Alleen door zijn gehoorzaamheid aan God heeft hij de band tussen God en de mensheid hersteld. De mensheid zelf heeft hieraan geen bijdrage geleverd.
In het derde deel komt de predestinatieleer aan de orde. De mens wordt alleen gerechtvaardigd door zijn geloof. God bepaalt aan wie hij zijn genade geeft: de mens zelf speelt geen rol.
Het laatste deel gaat over de kerk en de sacramenten. Calvijn wijst de paus af als hoofd van de kerk: de kerk wordt gevormd door de gelovigen met Christus aan het hoofd. De enige twee sacramenten die hij erkent zijn de doop en het avondmaal. Hij verwerpt de transsubstantiatieleer, maar ziet het avondmaal ook niet al iets puur symbolisch: voor hem is het een geheim dat niet te begrijpen en alleen te ervaren is.
Zijn systematisch overzicht van de theologie dat hij gaf in zijn Institutiones en zijn organisatie van de kerk in Genève werden een voorbeeld voor de leer en organisatie van gereformeerde kerken in heel Europa. Aan de universiteit van Genève werden predikanten opgeleid die zijn leer in vele landen verspreidden.
Later werd de rol van Genève overgenomen door andere universiteiten zoals die van Leiden en Heidelberg. Het graafschap Palts werd een van de weinige Duitse vorstendommen waar het calvinisme dominant werd: de universiteit van de hoofdstad Heidelberg werd een belangrijk centrum voor de studie van het calvinisme. Ook werd hier in 1563 de Heidelbergse Catechismus geformuleerd.
Het calvinisme verspreidde zich ook naar Groot-Brittannië. Schotland werd overwegend presbyteriaans, zoals het calvinisme daar genoemd werd. Emigranten brachten de presbyteriaanse kerk naar Noord-Amerika, Zuid-Afrika en Korea.
Bronnen:
Herman J. Selderhuis, Calvijn: Een mens, Kampen: Kok, 2008