Het Bijbelboek Habakuk is vernoemd naar de gelijknamige profeet die erin optreedt. De betekenis van de naam Habakuk in het Hebreeuws is niet duidelijk. Waarschijnlijk gaat de naam terug op de Akkadische naam voor een welriekende plant, of op een Hebreeuwse werkwoordstam die ‘omhelzenen’ betekent. In de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, is de naam van het boek (en van de profeet) Habacuc. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, wordt de naam van het Bijbelboek weergegeven als Αμβακουμ (‘Ambakoum’). In het Engels wordt de ‘k’ verdubbeld: Habakkuk.
Het Bijbelboek Habakuk behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Habakuk behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Habakuk is het achtste boek van de kleine profeten: het volgt op het Bijbelboek Nahum en wordt gevolgd door het boek Sefanja.
Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Habakuk het achtste van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.
[De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.]
In zekere zin spiegelt het boek Habakuk de voorafgaande profetie van Nahum. De afsluitende psalm toont grote overeenkomst met de humna waarmee Nahum inzet. Habakuk 3:6-10 herhaalt vrijwel woordelijk en in omgekeerde volgorde de beschrijving van de indrukwekkende manier waarop God verschijnt zoals beschreven in Nahum 1:4-5. En net als in Nahum 1:7 is er in Habakuk 3:16 naast die dreiging sprake van het vertrouwen in Gods houvast voor de zijnen. Verder worden de aanstormende Chaldeeën in Habakuk 1:8-9 op dezelfde manier beschreven als de aanvallers van Nineve in Nahum 2:4-5. Opvallend is ook de uitspraak ‘Wee degene die een stad wil bouwen met bloed’ in Habakuk 2:12. Dat herinnert aan Nahum 3:1 en ook aan Micha 3:10. Met de profetie van Micha is dit boek ook verbonden door de herhaling van Micha 7:7 in Habakuk 2:1. Bij Micha lazen we: ‘Ik blijf wakend uitzien naar de HEER, blijf hopen op de God die mijn zal redden: mijn God zal mij verhoren’. Bij Habakuk wordt Gods antwoord op de tweede vraag als volgt ingeleid: ‘Ik zal mijn wachtpost betrekken, ik ga op de wallen staan; ik zal uitkijken om te zien wat Hij mij zeggen zal’. Zo ontstaat binnen het geheel van de twaalf profeten nu het volgende beeld. De profetie van Micha eindigde vol verwachting op God die zich opnieuw over zijn volk zal ontfermen. De volken zullen dat zien en ‘beschaamd zijn met al hun macht’. Het visioen van Nahum bevestigt die hoop: Nineve zal, om de woorden van Obadja te gebruiken, moeten ondergaan wat het anderen heeft aangedaan. Habakuk stelt echter vast dat het geweld nog steeds regeert. Als antwoord wordt een nieuwe kijk op de andere volken geformuleerd: ze kunnen ook door God worden gebruikt als instrument. Al eerder hadden we in de combinatie van Obadja met Jona geleerd dat men niet al te snel en eenzijdig moet oordelen over de andere volken. Nu wordt daar een nieuw element aan toegevoegd.
Om te voorkomen dat de slinger nu te ver zou doorslaan naar de andere kant, wordt er een tegenbeweging ingezet: ook het volk dat instrument is in Gods hand moet zijn grenzen kennen. God staat boven de machten: ‘laat heel de aarde beven voor zijn aangezicht’(2:20) en: ‘Hij staat op en de aarde trilt. Hij kijkt rond en laat de volken beven’(3:6). Uiteindelijk kiest God voor zijn volk. Het hoeft niet in de put te blijven zitten: ‘Hij laat mij de hoogten betreden’(3:19). Na heel de weg die we tot dusver met de twaalf profeten zijn gegaan hoeft het niet te verbazen dat ook hier weer een reactie op volgt. De profetie van Sefanja is een goede remedie tegen de eventuele hoogmoed die Habakuk zou kunnen oproepen.