Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Kartuizers » introductie » De kartuizerorde

De kartuizerorde

Door Tom Gaens

Bruno van Keulen, stichter van de Chartreuse

Bruno de kartuizer wordt vaak de "heilige Bruno" genoemd, of ook de "stichter van de kartuizerorde". Toch werd hij nooit echt via een officieel canonisatieproces heilig verklaard, en was het ook niet zijn bedoeling een monastieke orde op te richten. Van het weinige dat we over hem weten, is zeker dat hij de stichter was van de Chartreuse, het moederhuis van de kartuizers bij Grenoble in de Alpen.

Bruno werd tussen 1024 en 1031 in Keulen geboren, waar zijn ouders een zekere bekendheid hadden. Op jonge leeftijd verliet hij zijn geboortestad om te studeren in Reims. Mogelijk werd hij daar vervolgens tot priester gewijd, en omstreeks 1056 werd hij door de aartsbisschop van Reims tot domscholaster benoemd. Na afzetting van de aartsbisschop van Reims in 1080 werd “meester Bruno” voorgedragen als de meest geschikte kandidaat voor de bisschoppelijke stoel. Bruno weigerde echter en besloot zich terug te trekken uit het openbare leven en te kiezen voor een monastieke roeping, een leven in eenzaamheid.  Met twee goede vrienden trok hij 150 kilometer zuidwaarts naar Sèche-Fontaine, waar Robertus van Molesmes werkte aan een hervorming van de benedictijnerorde. Hier werd de kiem gelegd van waaruit later Cîteaux en de cisterciënzers zouden voortkomen. Bruno vertrok er na één of twee jaar, nu met zes nieuwe gezellen uit Sèche-Fontaine, op zoek naar een grotere afzondering. In het voorjaar van 1084 kwam Bruno met zijn kompanen te Grenoble aan, waar bisschop Hugo van Grenoble hem hielp bij het zoeken naar een geschikte plaats om een kluizenaarsleven te leiden. Die plaats was een woestenij in de bergen, genaamd Chartreuse. Een kapel, vandaag gekend als de Notre Dame de Casalibus, zou vandaag nog steeds de plek aangeven waar Bruno startte met het oprichten van een kleine kapel en enkele zgn. laurae, kleine huisjes, gebouwd naar het voorbeeld van de woestijnvaders in het oude Palestina.

In 1090 riep paus Urbanus II Bruno als raadgever naar Rome. Bruno gehoorzaamde, maar zijn vrienden dreigden het jonge experiment in de Chartreuse niet voort te zetten zonder zijn leiding. Uiteindelijk zou Bruno er toch in slagen zijn companen te overtuigen het gemeenschapsleven te hernemen. Spoedig verlangde hij echter opnieuw naar het leven in de woestijn en zou uiteindelijk toch niet ingaan op het voorstel van de paus om aartsbisschop van Reggio te worden. Samen met enkele nieuwe volgelingen stichtte Bruno een nieuwe ermitage in Calabrië, einde 1091 of 1092. De Normandische graaf Roger Guiscard schonk hiervoor terreinen in de woeste streek van La Torre.

Iets ouder dan 70 jaar, en 17 jaar na de stichting van de eerste kluizengroep in Chartreuse, overleed Bruno op 6 oktober 1101. Hij werd begraven op het kerkhof van de ermitage in Calabrië.

Het zou duren tot 1514 vooraleer de kartuizers paus Leo X vroegen om een feestdag voor Bruno toe te staan aan de orde. De paus dispenseerde de kartuizers van elk formeel proces van heiligverklaring en schreef Bruno in bij de heiligen van de orde. Een eeuw later, op 17 februari 1623, stond paus Gregorius XV de verering van Bruno bij pauselijke bul toe voor de hele kerk. De feestdag van Bruno wordt jaarlijks gevierd op 6 oktober.

De ontwikkeling van de kartuizerstatuten

Bruno had een levende werkelijkheid achtergelaten, maar zonder echte regel. Het probleem werd groter naarmate er, in de eerste jaren na zijn dood, nieuwe gemeenschappen van kluizenaars te Portes, Ecouges, Durban, Sylve-Bénite en Meyriat tot stand kwamen, naar het stichtend voorbeeld van de Chartreuse. Hugo, bisschop van Grenoble, drong daarom in 1120 aan bij Guigo I, de vijfde prior van de Chartreuse, om een soort wetboek of regel op te stellen.

Aan de ene kant moest zijn nieuwe tekst voldoende aansluiten bij de bestaande levenswijze in de verschillende kluizengroepen en tegelijk de kleine verschillen wegwerken. Aan de andere kant moest hij een regel op papier zetten, die voldoende structuur bood aan de eerste experimenten, maar zonder afbreuk te doen aan de idealen van Bruno: de liefde voor eenzaamheid, de voorrang aan het zuiver contemplatieve leven, de aandacht voor matiging en wijsheid, en het zoeken naar een evenwicht tussen twee schijnbaar tegengestelden, het cenobitisme (i.e. het leven in gemeenschap) en het eremitisme (i.e. het leven in eenzaamheid). Guigo begon aan zijn wetboek te schrijven in de vorm van een brief, en noemde zijn tekst Consuetudines of Gewoonten.

Om de economie en de organisatie van een kartuis het ideaal van armoede en eenvoud te laten weerspiegelen, stond het voor Guigo vast dat het leven in gemeenschap enkel ten dienste kon staan van het leven in eenzaamheid, de vita solitaria. Er moest daarom stilzwijgendheid gelden. Maar dat was niet voldoende: iedereen werd verplicht zich af te zonderen van de anderen en eenzaam te leven in een cel, die niet mocht verlaten worden, tenzij om naar de kerk of het claustrum te gaan. Guigo beschreef in zijn wetboek zelfs de volledige inboedel van zo'n kartuizercel.

Om excessen tegen te gaan, beperkte hij tevens de bezittingen van een kartuis door het vastleggen van bezitsgrenzen (de zgn. termini possessionum). Buiten deze bezitsgrenzen, vastgelegd voor ieder klooster, mochten er geen eigendommen in bezit genomen worden. De uitbating van het “domein” mocht nooit de hoofdzaak worden; daarom beperkte Guigo het aantal monniken tot dertien (de zgn. numerus clausus), een prior en twaalf monniken.

Vanaf de publicatie van de Consuetudines heeft de orde er steeds over gewaakt dat de lijn van Bruno en Guigo werd doorgetrokken. Aan de originele tekst kwamen in de loop van de jaren kleine wijzigingen, onder druk van ervaring of door nieuwe omstandigheden. Omdat door voortdurende aanpassing de massa regels geleidelijk aangroeide, gaf de orde in het jaar 1271 de zgn. Statuta Antiqua (Oude Statuten) uit. Deze statuten omvatten zowel de Consuetudines van Guigo als de beslissingen van de generale kapittels en de gebruiken van de Grande Chartreuse. In het jaar 1368 werden bij deze statuten andere documenten gevoegd die de Statuta Nova (Nieuwe Statuten) werden genoemd. Ze werden opgesteld onder de prior-generaal Guillaume de Reynald. De nieuwe gegevens, die werden verzameld in 1509, kregen de naam Tertia Compilatio (Derde Compilatie) en werden opgesteld onder prior François du Puy. Daar er nu drie verzamelingen bestonden, werden ze naar aanleiding van het Concilie van Trente in 1582 in één corpus samengebracht, dat Nova Collectio (Nieuwe Verzameling) werd genoemd. De derde editie van dit corpus is door de apostolische constitutie van Innocentius XI Iniunctum Nobis (1688) in haar specifieke vorm goedgekeurd. De nieuwe editie werd later opnieuw onderzocht en aangepast aan de voorschriften van het toen geldende wetboek van canoniek recht, en door paus Pius XI opnieuw goedgekeurd in de apostolische constitutie Umbratilem van 1924. Door de roep om aggiornamento van het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) werden de kartuizers gedwongen te starten met de herziening van de statuten. Dit gebeurde volgens de geest van de decreten van het concilie, maar met alle respect voor het behoud van het specifieke van de orde, nl. de afzondering uit de wereld en de oefeningen eigen aan het contemplatieve leven. Ondanks een zekere weerstand in de orde werden deze Statuta Renovata (Vernieuwde Statuten) ingevoerd vanaf ongeveer 1974.

Spiritualiteit en invloed van de kartuizers

Het is zeer de vraag of er zoiets als een specifieke kartuizerspiritualiteit bestaat, die zich wezenlijk van andere vormen van spiritualiteit onderscheidt. Er is nooit een echte, belangrijke “school” van spiritualiteit geweest, zoals dat bijvoorbeeld bij de cisterciënzers het geval was. Veeleer is de spiritualiteit van de kartuizers een “levende spiritualiteit”, de individuele zoektocht van elke monnik naar het innerlijk leven van de mens, ieder met zijn eigen geschiedenis, voorkeuren en waarden.

Het is de kartuizers vooral te doen om de eenzaamheid, de stilte en de rust. In theologisch opzicht, bestaat de besloten ruimte van de kartuizer uit drie elementen die dit mogelijk maken: de kartuis zelf waar de monniken zich verzamelen in een gemeenschap (de “woestijn”, ver van de “wereld”), het huisje waar de monnik het grootste gedeelte van de tijd alleen doorbrengt en waar de voorwaarden voor gebed, meditatie en contemplatie gecreëerd worden (de “cel”, gelegen rond het grote kloosterpand), en het eigen innerlijk van de monnik, die tot innerlijke zuiverheid en goddelijk genieten wil komen. Deze topografie van de inkeer weerspiegelt een dynamiek, een naar binnen gekeerde beweging. Hoewel deze dynamiek heel plastisch en tegelijk heel statisch tot uitdrukking komt in de opmerkelijke architectuur en infrastructuur van de kartuizergebouwen, gaat het hier in de eerste plaats om hun denken en geschriften.

Vanaf het begin heeft dit ontbreken van een belangrijke theologische “school” en het individuele karakter van het kartuizerbestaan ervoor gezorgd dat de kartuizerspiritualiteit als een “spons” werkte en elementen overnam van belangrijke spirituele en mystieke auteurs (zoals bijvoorbeeld de grote twaalfde-eeuwse monastieke auteurs Bernardus van Clairvaux en Willem van Saint-Thierry, aspecten van de franciscaanse lijdensspiritualiteit, teksten van mystieke mannen en vrouwen uit de Nederlanden en Duitsland zoals Hadewijch en Jan van Ruusbroec, vroeg-humanistische auteurs zoals Petrarca, etc.), voor zover deze geschriften resoneerden met de ascetische idealen van de kartuizers, de naar binnen gekeerde dynamiek van het kartuizerleven en hun voorkeur voor contemplatie en het mystieke schouwen. 

Een belangrijk werk waarin dit tot uiting komt is de Biblioteca Cartusiana van de kartuizer Theodorus Petreius (†1640), geboren te Kampen in Overijssel. Zijn beroemde auteurscatalogus is onontbeerlijk voor wie het literaire erfgoed van de kartuizers wil bestuderen, niet in het minst omdat er juist heel wat auteurs in vermeld worden die nooit kartuizer geweest zijn, maar desondanks door Petreius tot de “kartuizerbibliotheek” gerekend worden.

Vooral in de veertiende en vijftiende eeuw en hoofdzakelijk in de Nederlanden en Duitsland, waagden meer en meer kartuizers zich aan eigen literair werk, veelal devotionele en ascetisch-mystieke compilaties en afspiegelingen van de inmiddels goed gevulde “kartuizerbibliotheek”, waarin de verschillende aspecten van deze spiritualiteit aan bod kwamen. Veruit de productiefste auteur was Dionysius de Kartuizer (†1471), geboren te Rijkel en kartuizer in Roermond, wiens omvangrijke oeuvre een aanzienlijk deel van de theologische-filosofische geleerdheid van de middeleeuwen beslaat. Tot de invloedrijkste kartuizerauteurs uit de late middeleeuwen horen Ludolphus van Saksen (†1378), Henricus Egher van Kalkar (†1408), Henricus van Coesfeld (†1410), Adrianus de Kartuizer (†1411), Hermannus Steenken (†1428), Adolphus van Essen (†1439), Bartholomeus van Maastricht (†1446), Jacobus van Paradies (†1465), Jacobus van Gruitrode (†1475) en Petrus Dorlandus (†1507).

Deze “kartuizergeschriften” werden veelvuldig gekopieerd en gelezen door monniken van zowat alle belangrijke middeleeuwse hervormingsbewegingen uit het laat-middeleeuwse monastieke leven: de verschillende monastieke vertakkingen van de Moderne Devotie in de Nederlanden en het Rijnland, de orde van de kruisbroeders, hervormingsbewegingen binnen de benedictijner orde zoals deze in de bisdommen Luik en Trier, de Unie van Bursfelde in Duitsland, en de Melker hervorming in Zuid-Duitsland en Beieren, en hervormingsbewegingen binnen de cisterciënzer orde zoals in enkele Naamse abdijen in het bisdom Luik, de Colligatie van Sibculo in de Nederlanden en het Rijnland, etc. Hierbij beperkte het apostolaat van de kartuizers zich niet enkel tot het verspreiden van “goede geschriften” (het “preken met de handen”, zoals Guigo dat reeds aangegeven had in zijn Gewoonten), maar ook tot actieve betrokkenheid van individuele kartuizers bij sommige van deze hervormingen.

Ook na de Reformatie, toen de kartuizers bijna volledig verdwenen waren uit de Noordelijke Nederlanden en het Duitstalige gebied, beïnvloedden hun devotionele werken “nieuwe” spirituele stromingen, zoals die van Ignatius van Loyola (†1556), en van andere, veelal Spaanse, mystieke auteurs.

De orde vandaag

In de ooit meer dan 200 kartuizerkloosters tellende orde, blijven er vandaag, na de Reformatie, de Verlichting en de groeiende ontkerkelijking en secularisering in modernere tijden, slechts 17 mannenkloosters en 6 vrouwenkloosters over.

Het decimeren van de orde in de voorbije eeuwen en het steeds afnemende aantal professies heeft de kartuizers er niet toe gebracht om het over een andere boeg te gooien. In de recentste statutenwijziging van de orde werd opnieuw duidelijker aangeleund bij de oorspronkelijke Gewoonten van Guigo. Ook in door de orde verspreide religieuze werkjes en teksten, werd in de voorbije decennia aangeknoopt met de vroege geschriften van en over Bruno, Guigo en de eerste kartuizers, teksten die eeuwenlang maar weinig verspreiding gekend hadden. Tegen de ideeën van het Tweede Vaticaanse Concilie in, hebben de kartuizers eveneens vastgehouden aan hun sobere en Latijnse liturgie en geweigerd om te veel “moderniseringen” aan te brengen. Deze evoluties hebben ertoe geleid dat soms de verkeerde indruk ontstaan is van een onveranderlijke continuïteit, van de mythe van een “nooit hervormde” orde, een idee dat de rijke geschiedenis van de orde meer ontkent dan eer aandoet. Tegelijkertijd getuigt het van een grote authenticiteit, van een eigenzinnige, contemplatieve orde die onwrikbaar probeert de idealen van Bruno en de vroegste kartuizers levendig te houden in een onverschillige samenleving.

De Grande Chartreuse, het moederhuis van de orde, vormde in 2005 het decor voor de 169 minuten durende bioscoopfilm Die große Stille (Into Great Silence) van de Duitse regisseur Philip Gröning, die een impressie geeft van het kartuizerleven. In deze film is het volgehouden momento del verdad van de kartuizermonniken, dat vasthoudend geloof, in eenzaamheid en rust, op een merkwaardige manier af te lezen op de, haast naïeve, gezichten van sommige kartuizers die de regisseur in close-up neemt. De film, die geen gesproken commentaar of toegevoegde geluiden bevat, toont hoe vandaag in kartuizerkloosters nog steeds een ademloze stilte spreekt.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Tom Gaens.