Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Leontius van Byzantium » introductie » Leontius van Byzantium (ca. 485-543)

Leontius van Byzantium (ca. 485-543)

Zijn leven

Een belangrijk deel van de biografische informatie over Leontius van Byzantium is afkomstig uit het Leven van Sabas, geschreven door Cyrillus van Scythopolis. Sabas was het hoofd (de archimandriet) van de kloosters in Palestina. Leontius werd in Byzantium (Constantinopel) geboren, waarschijnlijk rond het jaar 485. Naar eigen zeggen verdiepte hij zich al vroeg in de theologie, waarbij hij zich aanvankelijk liet leiden door de Antiocheense School in de traditie van Theodorus van Mopsuestia. Hij schrijft dat hij daaruit werd gered door ‘godvrezende mannen’, waarschijnlijk origenistische monniken in Palestina. Volgens Cyrillus begeleidt hij in 520 Nonnus, de leider van de origenistische monniken, bij diens terugkeer naar het Nieuwe Lavra, waaruit abt Agapetus hem in 514 als ketter had verdreven.

In 531 behoort Leontius tot het gevolg van Sabas, die naar Constantinopel reist om aan het keizerlijke hof enkele financiële zaken te regelen. Vóór zijn terugkeer naar Palestina verstoot Sabas Leontius echter vanwege zijn origenisme. Leontius blijft dan in Constantinopel, waar op instigatie van keizer Justinianus in 532 het ‘colloquium’ plaatsvindt tussen de chalcedoniërs en de miafysieten. Hieraan neemt als waarnemer deel de ‘eerbiedwaardige man Leontius, monnik en legaat van de vaders in de heilige stad [Jeruzalem]’, waarmee waarschijnlijk Leontius van Byzantium wordt bedoeld. Samen met een andere waarnemer aan deze besprekingen, Eusebius, de schatbewaarder van de Hagia Sophia, wordt hij het middelpunt van de origenistische partij in de hoofdstad.

In 536 verandert Justinianus van koers en begint een synode tegen de miafysitische patriarch Anthimus. Veel origenistische monniken komen dan de stad binnen en Leontius sluit zich bij hen aan. Hij pleit er bij het paleis voor dat enkele van zijn medestanders tot bisschop worden gewijd, wat enkele jaren later ook gebeurt.Tussen 536 en 539 keert hij terug naar Palestina, waar hij opnieuw betrokken raakt bij de strijd tussen de origenisten en hun tegenstanders. In 540 reist hij weer naar Constantinopel om de belangen van de origenisten te behartigen, maar hij kan het edict van keizer Justinianus tegen hen (eind 542, begin 543) niet voorkomen. Leontius sterft in 543 in Constantinopel.

Zijn werken

Van Leontius zijn drie werken bewaard gebleven, die door de onderzoekers verschillend worden gedateerd. De een zegt dat ze over een periode van 510 tot 543 zijn geschreven, een ander tussen 531 en 543, en volgens een derde schreef Leontius ze alle vlak voor zijn dood in 543. Zijn hoofdwerk is Tegen de nestorianen en de eutychianen (afgekort als CNE), dat uit een proloog en drie delen bestaat, elk gevolgd door een uitgebreid florilegium. Het werk ontleent zijn titel aan het eerste deel, dat zich keert tegen de christologieën van Nestorius en Eutyches, en de leer van het concilie van Chalcedon verdedigt als de juiste middenweg tussen beide. Christus is niet twee personen (zoals Nestorius geleerd zou hebben), noch één natuur (zoals Eutyches en de miafysieten beweren), maar één persoon of hypostase in twee naturen.

Het tweede deel van CNE is de Dialoog tegen de aphthartodoceten, gericht tegen de leer van Julianus van Halicarnassus, een miafysiet die met Severus van Antiochië van mening verschilde over de status van het lichaam van Christus. Volgens Julianus was Christus’ lichaam vanaf de conceptie onbederfelijk, onlijdelijk en onsterfelijk, maar liet hij het uit vrije wil toch lijden en dood ondergaan. Volgens Severus werd het lichaam pas onbederfelijk na de opstanding.

Het derde deel van CNE heet Kritiek en overwinning op de nestorianen. Hierin probeert Leontius met uitgebreide citaten aan te tonen dat Theodorus van Mopsuestia de geestelijke vader van het nestorianisme is.

Het tweede geschrift van Leontius staat bekend als de Epilysis en heet voluit Ontkrachting van de door Severus van Antiochië aangedragen argumenten. Het is een antwoord op kritiek van miafysitische zijde op het eerste deel van CNE. Samen met het derde geschrift, Dertig stellingen tegen Severus, is het in de handschriften terug te vinden als aanhangsel bij deel 1 van CNE.

Zijn theologie

Leontius vergelijkt de eenheid van de goddelijke en de menselijke natuur in Christus met die van lichaam en ziel in een mens. Zoals lichaam en ziel verschillen qua natuur en toch één persoon vormen in de ene mens, zo verschillen godheid en mensheid qua natuur en vormen ze één persoon in Christus. Anders dan de gebruikelijk geworden uitdrukking ‘hypostatische vereniging (henôsis kath’ hypostasin)’ noemt Leontius deze eenheid ‘vereniging naar substantie/wezen (henôsis kat’ ousian)’.

Verder gebruikt hij de term ‘enhypostasie’ om aan te geven dat een concrete natuur in een hypostase aanwezig is, die niet per se de eigen hypostase hoeft te zijn. Men is het er niet over eens hoe het woord ‘hypostase’ geïnterpreteerd moet worden en welke die hypostase is in het geval van Christus.

D.B. Evans gaat ervan uit dat Leontius niet alleen in naam maar ook wat theologie betreft een origenist is, een volgeling van Evagrius Ponticus. Dat wil zeggen dat hij de pre-existentie van de rationele zielen (nous) leert, die oorspronkelijk alle verenigd waren met de Logos. Vóór de materiële schepping vond er een val plaats van deze zielen, waarbij ze zich van God afkeerden. Slechts één ziel bleef met de Logos verbonden, Christus. De materiële schepping voorzag de gevallen zielen van lichamen, waardoor het voor hen mogelijk werd terug te keren naar hun oorspronkelijke toestand. Bij de incarnatie verbond de ene ziel van Christus zich vrijwillig met een lichaam om de gevallen zielen te helpen bij hun terugkeer. De ene hypostase van Christus omvat dus deze pre-existente, met de Logos verbonden ziel en het bijbehorende lichaam. Vergelijkbare interpretaties vinden we bij J. Meyendorf, W.H.C. Frend en P.T.R. Gray.

Anderen concluderen dat de geschriften van Leontius van Byzantium geen origenistische leer te zien geven, en dat Evans c.s. die er slechts in kunnen lezen door ten onrechte van vermeende onderliggende vooronderstellingen uit te gaan. Maar hoe kan Cyrillus van Scythopolis hem dan consequent als origenist neerzetten? Hiervoor worden verschillende verklaringen gegeven. M. Richard beschouwt het als een afleidingsmanoeuvre: Leontius zou zijn ware aard als origenist hebben willen verbergen door een chalcedonische christologie te beschrijven.

B.E. Daley daarentegen accepteert de christologie in de overgeleverde werken als de feitelijke visie van Leontius. Volgens hem had de titel ‘origenist’ in de zesde eeuw een brede betekenis en werd die gebruikt voor meer speculatieve theologen met heel verschillende theologieën. ‘Origenisten’ en ‘nestorianen’ zouden vaak over één kam zijn geschoren door de neo-chalcedoniërs, die nadrukkelijk een interpretatie van de definitie van Chalcedon in de lijn van Cyrillus van Alexandrië voorstonden. Dit zou kunnen verklaren waarom Leontius zich zo expliciet van Theodorus van Mopsuestia distantieert (wat op zich bijgedragen heeft aan de Driekapittelstrijd): hiermee wil hij laten zien dat de ‘origenisten’ geen ‘nestorianen’ zijn.

Zowel Richard als Daley, en evenzo A. Grillmeier, beschouwen de christologie van Leontius’ geschriften als ‘strikt chalcedonisch’, ter onderscheiding van het neo-chalcedonisme. Leontius houdt zich strikt aan de leer van het concilie van Chalcedon en voegt daaraan geen andere elementen uit de werken van Cyrillus van Alexandrië toe. Tegenover de miafysieten benadrukt hij de twee naturen van Christus, maar tegenover de nestorianen de ene hypostase. Deze hypostase omvat beide naturen, de goddelijke en de menselijke, en van beide kan gezegd worden dat ze enhypostatos zijn. De menselijke ziel van Christus is niet pre-existent.

Naamgenoten en andere geschriften

In de zesde eeuw kwam de naam Leontius veelvuldig voor. Als een bepaald geschrift in de handschriften­over­levering aan een ‘Leontius, de monnik’ wordt toegeschreven, is dan ook niet meteen duidelijk om welke persoon het gaat. Bovendien wordt men geconfronteerd met pseudepigrafie: een werk van de hand van een minder bekende Leontius werd op naam gesteld van bekende kerkvaders als Johannes Chrysostomus. Onderzoek moet uitwijzen wie de feitelijke auteur is. In 1887 publiceerde Friedrich Loofs een invloedrijk boek onder de titel Leontius von Byzanz und die gleichnamigen Schriftsteller der griechischen Kirche. Daarin betoogt hij dat het in acht gevallen om één en dezelfde persoon gaat. Eerste kritiek op deze visie werd al geleverd in 1908 door J.P. Junglas. Op dit moment gaat het merendeel van de onderzoekers ervan uit dat slechts de eerste vier van de volgende acht dezelfde persoon zijn:

1. De auteur van de drie bovengenoemde christologische geschriften, in de handschriften aangeduid als ‘de zalige Leontius, de heremiet/monnik’.

2. De monnik Leontius uit Palestina, waarover Cyrillus van Scythopolis schrijft, die hem expliciet ‘Byzantijn van afkomst’ noemt.

3. De monnik en legaat Leontius die in 532 aan het colloquium tussen chalcedoniërs en miafysieten deelnam.

4. De monnik Leontius die in 536 participeerde in de synode tegen de miafysitische bisschop Anthimus.

5. De auteur van de geschriften Tegen de monofysieten en Tegen de nestorianen. Volgens Loofs betreft het werken die oorspronkelijk door Leontius van Byzantium zijn geschreven, maar daarna door iemand anders zijn bewerkt. Tegen­woordig wordt de auteur meestal als ‘Leontius van Jeruzalem’ onderscheiden van Leontius van Byzantium. In plaats van werken van de laatste te herzien zou Leontius van Jeruzalem in eigen geschriften kritisch voortbouwen op diens werk. S. Rees (1968) en I. Fracea (1984) identificeren beiden echter weer. Soms wordt verondersteld dat niet Leontius van Byzantium maar Leontius van Jeruzalem aan het colloquium van 532 en aan de synode van 536 deelnam.

6. De auteur van een werk Over de sekten, bekend onder de Latijnse naam De sectis. Hij wordt in de literatuur Leontius Scholasticus of pseudo-Leontius genoemd. Men gaat er nu veelal vanuit dat De sectis tegen het einde van de zesde eeuw is geschreven door Theodorus van Raïthu.

7. Een van de Scytische monniken die in 518 naar Constantinopel kwamen en die er vooral om bekend staan dat zij de theopaschitische formule ‘een van de Drie-eenheid heeft geleden’ propageerden. B. Altaner (1947) heeft betoogd dat de Scythen – Gothen die ten zuiden van de Donaumonding leefden – Latijn spraken en dat de tot hen behorende monnik Leontius niet of nauwelijks Grieks kende. Hij kan dan ook niet worden geïdentifi­ceerd met Leontius van Byzantium.

8. De auteur van Tegen de vervalsingen van de apollinaristen, dat wil aantonen dat verschillende werken die onder de naam van orthodoxe kerkvaders zijn overgeleverd, in werkelijkheid door Apollinaris van Laodicea en zijn volgelingen zijn geschreven.

Ten slotte is er nog een negende persoon, die ook door Loofs niet geïdentificeerd werd met de tot nu toe genoemden:

9. Leontius van Constantinopel of Leontius de presbyter, van wie een aantal preken bewaard zijn gebleven.
 
(door Hans van Loon)


Bron: Patropedia, met dank aan Hans van Loon.