Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Pelagius: geloofsbelijdenis » introductie » De geloofsbelijdenis van Pelagius

De geloofsbelijdenis van Pelagius

In deze opmerkelijke tekst verweert Pelagius zich op gematigde toon, aansluitend bij andere gangbare geloofs­belij­de­nissen van zijn tijd: hij belijdt uitvoerig de leer van de Drie-eenheid en spreekt zich in orthodoxe zin uit over een aantal christologische kwesties. Ook verwerpt hij een aantal origenistische leerstellingen over de oorsprong van de ziel en de opstanding uit de doden. In het slotgedeelte gaat hij steeds duidelijker in op de kwesties die aan de orde waren: doop, vrije wil, de noodzaak van Gods genade.

Verdediging

De Libellus fidei (en de begeleidende brief, die grotendeels verloren is gegaan) was specifiek gericht aan de bisschop van Rome, Innocentius I. Deze had Pelagius en Caelestius in februari 417 veroordeeld, omdat ze Gods genade zouden ontkennen en zouden leren dat zuigelingen niet gedoopt hoeven te worden. De veroordeling liet wel de deur op een kier: Pelagius en Caelestius hoefden slechts hun inkeer in persoon of in geschrift duidelijk te maken om weer in de schoot van de kerk te worden ontvangen.

Van inkeer is geen sprake, wel ging Pelagius in ‘beroep’: hij vond dat hij was beschuldigd en veroordeeld voor opvattingen die hij nooit heeft aangehangen. Pelagius woonde in Jeruzalem, Caelestius in Efeze, en niemand had in Rome naar hun zienswijze gevraagd. Vooral in de slotparagraaf wordt duidelijk hoe Pelagius zijn positie ziet. Hij constateert dat hij het geloof heeft weergegeven zoals hij dat in de kerk heeft geleerd en waar hij altijd aan heeft vastgehouden. Mocht hij zich hebben vergist of te sterk hebben uitgedrukt, dan is hij bereid zich door Innocentius’ apostolisch gezag te laten corrigeren. Zo niet, dan is duidelijk vastgesteld dat zijn tegenstanders onwetend of kwaadwillend of ketters zijn – en niet hijzelf.

De beschuldiging dat hij de noodzaak van Gods genade zou ontkennen, spreekt hij met klem tegen: ‘De vrije wil belijden wij zó dat we altijd Gods genadehulp nodig hebben.’ En over de doop schrijft hij dat deze met dezelfde sacramentele woorden (d.w.z. ‘ter vergeving van zonden’) moet worden bediend aan volwassenen en aan kinderen. Overigens noemt Pelagius daarbij het thema ‘erfzonde’ niet expliciet.

Bisschop Zosimus van Rome

Innocentius heeft het document nooit te lezen gekregen: hij overleed voordat de bode in Rome arriveerde. Zijn opvolger Zosimus nam de zaak in behandeling tijdens een synode in de Basilica San Clemente in Rome. Daar werden Pelagius’ brief en geloofsbelijdenis voorgelezen, en volgens het verslag van Zosimus waren de aanwezigen tot tranen geroerd en diep ontzet dat zulk een rechtzinnig gelovige was zwartgemaakt. Zosimus schrijft in de herfst van 417 twee vlijmscherpe brieven aan de Afrikaanse bisschoppen die om de veroordeling van Pelagius en Caelestius hadden gevraagd. Feitelijk hebben beide mannen nooit buiten de kerk gestaan, schrijft hij. De Afrikaanse kerk krijgt twee maanden de tijd om opheldering te geven.

Als gevolg van de intensieve correspondentie en kerkpolitieke druk die in die twee maanden tot stand komt, keert het tij. Eerst worden de pelagianen uit Rome verbannen door keizer Honorius (voorjaar 418), kort daarna gaat ook Zosimus om: hij veroordeelt Pelagius en Caelestius alsnog. De precieze toedracht is niet helemaal duidelijk (de veroordelingsbrief met motivatie is verloren gegaan), maar onderzoekers schatten in dat er sprake was van sterke druk vanuit Latijns Afrika.

Augustinus zou later schrijven dat Pelagius zich in zijn geloofsbelijdenis opzettelijk vaag en verhullend had uitgedrukt. Dus zou Zosimus niet van theologische opvatting zijn veranderd, maar van inzicht in Pelagius’ eerlijkheid.

Pseudepigrafie

Hoe dat ook zij, Pelagius’ credo is bewaard gebleven en heeft in latere eeuwen grote invloed uitgeoefend. De reden daarvoor is dat latere generaties niet wisten wie de tekst geschreven had. De geloofsbelijdenis is toegeschreven aan Hieronymus en soms zelfs aan Augustinus (!), kerkvaders van wie de orthodoxie niet ter discussie stond.

Vanwege deze betrouwbare namen, maar ook vanwege de kernachtige wijze waarin uiteenlopende thema’s werden besproken, maakte de Libellus fidei vanaf de vroege middeleeuwen furore. De tekst is overgeleverd in meer dan 300 manuscripten, wat meer is dan van menig ander geschrift van Hieronymus of Augustinus. Ook is ze met instemming geciteerd door invloedrijke middeleeuwse theologen, onder wie Hincmar van Reims, Alcuinus van Tours, Petrus Abaelardus, Petrus Lombardus, Thomas van Aquino, Johannes Duns Scotus, William van Ockham, Bonaventura en diverse anderen. Er zijn ten minste vier belangrijke teksten afkomstig uit de geleerdenkring van Karel de Grote waarin Pelagius’ credo wordt aangehaald. Het is zelfs waarschijnlijk dat de Libellus fidei gebruikt werd in de doopliturgie (in het bijzonder in Lyon).

Pas in 1596 bracht de kardinaal, bibliothecaris en kerkhistoricus Caesar Baronius aan het licht dat de geloofsbelijdenis die steeds aan Hieronymus werd toegeschreven, feitelijk van Pelagius was. De citaten in het werk van Augustinus maken die identificatie ondubbelzinnig mogelijk.
 
(door Peter van Egmond)


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Peter van Egmond.