Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Subsitutietheologie » introductie » Kerk en Jodendom II: De substitutietheologie

Kerk en Jodendom II: De substitutietheologie

De substitutietheologie

​Door Alette Warringa MA

Als ooit moet worden vastgesteld wat de ernstigste denkfout uit de wereldgeschiedenis is geweest, is de substitutietheologie een goede kandidaat. De substitutie-, vervangings- of supersessionistische theologie (van supersedere, ‘superieur zijn aan’) stelt het Joodse volk verantwoordelijk voor de dood van Jezus en interpreteert de verwoesting van de Tempel in Jeruzalem in het jaar 70 als een straf van God voor de dood van zijn Zoon. Ook zou de Joden de status van uitverkoren volk zijn ontnomen, waarop deze aan de Christenen zou zijn toebedeeld. De Joden zouden sindsdien als verloren en verblind volk door de wereld gaan, terwijl de christenen God aan hun kant hadden en op weg waren naar de hemel. Deze zienswijze heeft bijna tweeduizend jaar de christelijke visie op het Jodendom gedomineerd, wat buitengewoon negatieve gevolgen had voor de bejegening van Joden door de christelijke wereld.

De vroege Kerk: Melito van Sardes

Met verwijzingen naar de mooiste, meest poëtische bijbelse teksten dichtte Melito van Sardes (overleden omstreeks 180) de oudste paaspreek die binnen het christendom bewaard is gebleven. Een fragment:

O wetteloos Israël, 
wat voor ongekend onrecht heb je begaan?
In ongekend lijden stort jij je Heer, 
je meester, je Schepper, die jou 
heeft gemaakt en geëerd, die jou 
Israël heeft genoemd!’

Maar nee, jij bleek geen ‘Israël’, 
want jij ‘zag God’ niet, jij 
herkende de Heer niet. Jij wist niet, 
Israël, dat Hij de eerstgeborene is 
van God: 

Hij die is geboren voor de morgenster, 
die het licht liet bloesemen en de dag liet glanzen, 
die het duister afscheidde 
en de eerste startstreep zette, 
die de aarde ophing, 
de afgrond dempte, en 
het gewelf uitspreidde,
die de kosmos ordende en de sterren
aan de hemel zette,
die de lichten ontstak, de engelen
in de hemel maakte en daar
de tronen bevestigde,
die op aarde de mens vormde.

Merk op dat niet (alleen) Jezus Christus in deze tekst slachtoffer is van ‘Israël’, maar dat het de Schepper zelf is die wordt gedood. Al heel vroeg wordt de kruisdood van Jezus gelijkgesteld aan het vermoorden van God zelf. ‘Israël’ krijgt de rol van moordenaar toegeschoven. Aan het einde van de tekst van Melito is Israël dood, terwijl Jezus is opgestaan uit de doden.

Verguizing van de ander of zelfkritiek?

Nu is het onder kritiek stellen van Israël in Melito’s tijd niet nieuw. Veel oudere profetische teksten uit het Oude Testament bevatten zware beschuldigingen aan het Joodse volk; lees er bijvoorbeeld het boek Hosea maar eens op na. Een profeet werpt zijn eigen mensen voor de voeten dat ze bezig zijn hun relatie met God kapot te maken en maant ze met klem om daarmee te stoppen. Je zou kunnen spreken van ‘zelfreinigend vermogen’ van de Joodse cultuur: de profeet hanteert een krachtig caustisch middel om mensen weer op het rechte spoor te krijgen.

Onbekend is of Melito van Joodse afkomst was. Omdat hij gedetailleerde beschrijvingen weet te geven van het Joodse Pesachfeest, wordt dat wel eens gedacht. In dat geval zou zijn zware beschuldiging van ‘Godsmoord’ in lijn zijn met de oude profetische traditie van zelfkritiek. Zijn preek toont echter ook aan dat hij een christen was. Naarmate de afstand tussen beide religies groeide, kunnen zulke interne beschuldigingen zijn gemuteerd tot negatieve oordelen van één religie over een andere, dus tot externe kritiek.

Meer over Melito van Sardes en de paaspreek vind je hier.

Melito is niet de enige christelijke auteur die opvalt door - op z’n minst ogenschijnlijk - sterk anti-Joodse uitspraken. We kunnen gerust stellen dat de hele vroegchristelijke literatuur ervan doordrenkt is. Er wordt wel gesproken van een Adversus Judaeos- (anti Joden-) traditie.

In de vorige eeuw heeft Heinz Schreckenberg de christelijke Adversus Judaeos-teksten verzameld in vier dikke boekdelen, waarvan één geïllustreerd. Terwijl van Melito nog kan worden betwijfeld of hij zijn eigen culturele omgeving dan wel een andere aanklaagde, zijn sommige andere schrijvers volstrekt boven die twijfel verheven. Zij richten hun giftigste pijlen op ‘de Joden’ en het is duidelijk dat ze daarmee niet zichzelf bedoelen. Naarmate men verder van het Jodendom verwijderd raakte, verdween kennelijk het besef dat hier sprake kon zijn van interne kritiek.

Een gedetailleerd Nederlandstalig overzicht van de christelijke iconografie, waarin duidelijk naar voren komt hoezeer Jodendom, Oude Testament en synagoge steeds weer zijn opgevoerd als inferieure grootheden, is J.M.M. Timmers’ Symboliek en iconographie der christelijke kunst uit 1949.

Het denkbeeld dat de Joden door God waren vervloekt en dat de christenen nu Gods uitverkoren volk waren, is ook terug te vinden in de vroegchristelijke omgang met de Bijbel.

Van het Oude Testament, de heilige bibliotheek van het Jodendom, werden vooral die gedeelten interessant gevonden die veronderstelde vooruitwijzingen bevatten naar Jezus. Daardoor ging het in praktijk fungeren als inleiding op het Nieuwe Testament. Bestudering van de boeken bleef eeuwenlang geconcentreerd rond die ene invalshoek.

De Middeleeuwen en daarna

In de Middeleeuwen vestigden Joodse handelaren zich in de machtiger wordende Europese steden. Het contact met de christelijke cultuur werd echter gehinderd doordat de schuld van de Joden aan de dood van Jezus als onweerlegbaar was gaan gelden. Christelijke theologen hadden door de eeuwen heen vastgehouden aan anti-Joodse leerstellingen zonder deze ooit eens kritisch tegen het licht te houden. Dat Jezus tijdens zijn leven op aarde zelf een Jood was geweest, leek hun niet op te vallen. De christelijke beeldvorming maakte de Joden tot een vervloekt en verblind volk. Er ontstonden geruchten over kindermoorden, vergiftiging van waterbronnen, verspreiding van ziekten en zwarte magie, die tot in de twintigste eeuw zouden worden doorverteld.

Tijdens de Renaissance en de Verlichting verbeterde de positie voor de West-Europese Joden op veel plaatsen. De Hebreeuwse Bijbel en de Talmoed werden gedrukt en vaak vervulden Joodse geleerden, filosofen, handelaren en middenstanders een belangrijke rol in de samenleving. De langdurige verguizing van Joden liet echter haar sporen na en culmineerde tijdens de 19e en de 20e eeuw uiteindelijk in virulent antisemitisme en antijudaïsme met als uiteindelijk gevolg de Jodenvervolgingen in Duitsland vanaf 1933 en de rampzalige dood van zes miljoen joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Ver achter ons?

Pas in de 20e eeuw werden pogingen gedaan om de zwarte mythe over het Jodendom te ontzenuwen. Wat daarbij hielp, was dat er meer Joden waren toegetreden tot de academische wereld. Er waren ook geleerden die zich gingen interesseren voor de geschiedenis van het Jodendom, zoals Emil Schürer, George Moore en Joseph Bonsirven. Een belangrijk boek was Verus Israël van Marcel Simon, dat in 1948 voor het eerst verscheen.

Marcel Simon kwam met een nieuwe theorie: er had geen haat bestaan tussen de vroege christenen en de Joden. De preek van Melito van Sardes en andere geschriften waren slechts een reactie op een sterke missionaire beweging vanuit het Jodendom, dus een poging van de Joden om proselieten te maken. Hierdoor zouden de christenen zich bedreigd hebben gevoeld. Die theorie werd later weer van tafel geveegd; de Joden hebben zich nooit erg geïnteresseerd voor ‘zieltjes winnen’ en er zijn geen redenen om aan te nemen dat ze dit kort na de verwoesting van de Tempel wel probeerden.

In de jaren 1920 was er een beweging die het Vaticaan smeekte om verwijdering van een passage in de liturgie van Goede Vrijdag, waarin werd gebeden pro perfidis Judaeis, voor de ongelovige Joden (maar het begrip ‘perfide’ klonk er ook in door!). Die beweging, Amici Israël, werd in 1928 door het Vaticaan opgeheven. Precies dertig jaar later (1958) heeft paus Johannes XXIII de passage alsnog verwijderd. (lees verder bij Goede-Vrijdaggebed en Mysterie van Israël

Een wezenlijke doorbraak kwam pas tijdens Vaticanum II in de vorm van het document Nostra Aetate (1965). Dit brak radicaal met de substitutietheologie. De Joodse wortels van het christendom werden erkend, de relatie tot het Jodendom werd in ere hersteld. Nostra Aetate was de grootste en meest radicale ommekeer in de Joods-christelijke verhoudingen ooit.

De discussies over de vraag of de christelijke liturgie de vervangingstheologie nu echt helemaal ontgroeid is, waren daarmee nog niet voorbij. Omstreeks 2000 ontstond in Nederland een polemiek tussen Marcel Poorthuis en Kees Kok over de Improperia, een andere liturgische tekst die hoort bij de Goede-Vrijdagliturgie. In de Improperia (ook: Beklag Gods) uit Jezus vanaf het kruis zijn klacht aan zijn volk, voor wie hij alles over had en die hem hebben verraden. Dit is het begin:

Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
of waarmee heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.
Omdat Ik u uit het land van Egypte heb gevoerd:
hebt gij voor uw Verlosser een Kruis bereid
Mijn volk, wat heb Ik u gedaan?
of waarmee heb Ik u bedroefd?
Antwoord Mij.

Tijdens een gezamenlijke studiedag van de SOW-kerken en het Overlegorgaan Joden en Christenen (OJEC) op 6 maart 2000 werd van Joodse zijde fel geprotesteerd tegen opname van dit gebed in het kerkelijk dienstboek omdat het een anti-Joodse tekst zou zijn.

De volgende dag reageerde Marcel Poorthuis via een ingezonden brief in Trouw. De Improperia waren in de Byzantijnse versie weliswaar duidelijk anti-Joods, stelde hij, maar de rooms-katholieke versie had onmiskenbaar betrekking op het christelijke kerkvolk zelf. Dus was het niet anti-Joods. Beide standpunten hadden verklaarde voor- en tegenstanders.

In 2001 erkende de Pauselijke Bijbelcommissie in haar document Het Joodse volk en zijn heilige geschriften in de christelijke Bijbel het onschatbare belang van het gezag van de Joodse heilige geschriften voor het Nieuwe Testament en legde ze op basis van historische gegevens verantwoording af voor de rol die de Joden, en dan met name de Farizeeën, in het Nieuwe Testament krijgen toebedeeld.

Nog in 2008 analyseerden twee theologen uit Leuven, Marianne Moyaert en Didier Pollefeyt, het boek Many Religions - One Covenant: Israel, the Church, and the World (1999) van de vroegere kardinaal J.R. Ratzinger, inmiddels paus Benedictus XVI. Ratzinger spreekt in dit werk in positieve bewoordingen over verzoening tussen Joden en christenen en benadrukt de blijvende rol van het Joodse volk. Ook verdedigt hij de waarde van de Hebreeuwse Bijbel. Hij vertaalt die positieve waardering echter in een denkbeeld waarin Christus verschijnt als de voltooiing van wat God als ‘deelwaarheden’ aan het Joodse volk zou hebben kenbaar gemaakt. Moyaert en Pollefeyt vragen zich af of de afstand tussen de oude vervangingstheologie en deze ‘voltooiingstheologie’ niet te klein is om te kunnen spreken van een echte breuk.  

Het overwinnen van de vervangingstheologie blijkt ook na Vaticanum II nog een zaak van lange adem.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan prof.dr. Marcel Poorthuis.