Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Maréchal, Joseph » introductie » Joseph Maréchal (1878 – 1944)

Joseph Maréchal (1878 – 1944)

Door dr. Bob van Geffen

Joseph Maréchal was een Belgisch jezuïet, thuis in de biologie en de psychologie, maar vooral bekend gebleven als filosoof die het neothomisme aan het begin van de vorige eeuw een nieuw perspectief gaf. Hij was een van de markantste jezuïeten in de eerste helft van de XXe eeuw. Het wetenschappelijk werk van Maréchal had een grote invloed op verscheidene theologen en filosofen in zijn tijd, eerst in Frankrijk, maar vervolgens in Duitsland (Rahner, Lotz en Coreth) en later, toen hij in Europa in de vergetelheid raakte, in Engeland en Canada (Lonergan).

Biografie

Joseph Maréchal is geboren op 1 juli 1878 en groeide op in Charleroi. In 1895 trad hij in bij de jezuïeten te Aarlen. Van 1898 tot 1901 studeerde hij filosofie bij de jezuïeten te Leuven. Hij zette zijn studies voort aan de universiteit en in 1905 behaalde hij er het doctoraat in de biologie. Vervolgens voltooide hij er na zijn priesterwijding (1908) zijn studie in de theologie (1909), en pakte hij nog een studie in de psychologie van de religie op, o.a. bij Wilhelm Wundt.

In 1911 werd Maréchal benoemd tot docent van de jezuïetenopleiding te Eegenhoven bij Leuven, waar hij al eerder had lesgegeven, in de biologie en de experimentele psychologie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog week Maréchal uit naar Engeland waar hij zijn leeropdracht bleef uitoefenen. In 1919 werd hij hoogleraar aan het indertijd nog door Mercier gestichte Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Leuven. Vanaf 1927 woonde hij in Heverlee. Vanwege zijn gezondheid, die nooit sterk is geweest, moest Maréchal in 1935 uit het lesgeven terugtreden. Van dan af richtte hij zich vooral op het schrijven, maar ook op het begeleiden van studenten en onderzoeksprojecten.

In 1938 kreeg Maréchal de (tienjaarlijkse) Prijs van de Filosofische Wetenschappen van de Académie Royale de Belgique voor het geheel van zijn oeuvre.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog brak er brand uit in het jezuïetenhuis van Heverlee waardoor hij zijn dossiers en zijn nog niet-gepubliceerde werken kwijtraakte. Hij stierf er in 1944.

Filosofie

Maréchal hoort tot die filosofen die het neothomisme, waar paus Leo XIII in 1879 toe had opgeroepen (in de encycliek Aeterni Patris), hebben ontwikkeld in de XXe eeuw. Kardinaal Mercier had in de geest van die oproep zijn filosofie gedoceerd (1882) en vanwege het succes daarvan in 1889 het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven kunnen oprichten. In deze lijn werkte ook Maréchal, maar hij vond een eigen engagement: hij wilde het denken van Thomas van Aquino met de wetenschap (psychologie) verbinden, de gedachte waarheid met de experimenteerbare structuur. Een fundament daarvoor vond hij in het werk van Kant. Zo begon hij Thomas en Kant met elkaar te verzoenen, en hij noemde dat ‘transcendentaal thomisme’. Dat was in die tijd opmerkelijk, omdat juist door neothomisten hevige kritiek op Kant werd geuit, d.w.z. op datgene wat men van Kant begreep. In katholieke kringen verweet men Kant o.a. agnosticisme en het onmogelijk maken van de metafysiek, maar doorgaans zonder hem goed te hebben gelezen. (De toenmalige katholieke handboeken bevatten volgens Lacroix ‘ridicule’ formuleringen over Kant.) In zijn poging om neothomisme en Kant te verenigen, stond Maréchal aanvankelijk vrijwel alleen. Hij kreeg veel kritiek, ook van zijn ordegenoten (zie bijv. ook de opstelling van Maritain).

Maréchal interpreteerde Kant, maar niet als een verlichtingsdenker die met godsdienst en metafysiek niets te maken wilde hebben, en ook niet in de richting van Fichte en Hegel, die naar het idealisme leidde, maar juist vanuit de verdiepte kennis binnen het thomistisch denken. Kant had aangetoond dat we dingen kennen omdat ons kenvermogen structuur aan de dingen geeft. De vraag of we de dingen ook kunnen kennen zoals die op zichzelf zijn, zal filosofen nog eeuwen bezighouden, maar daar schakelde Maréchal Thomas in. Thomas had laten zien hoe het menselijk denken en de openbaring één waarheid bevatten. Maréchal paste Kants transcendentale kritiek van het menselijk kennen toe op de metafysiek en het zijn, zoals die op zich, buiten het denken van de mens, bestaan in de geopenbaarde waarheid - wat Kant eigenlijk voor onmogelijk had gehouden. Maréchals bemiddeling tussen Thomas en Kant kwam tot stand door Maréchals opvatting van het zijn der dingen, wat volgens Maréchal lang over het hoofd is gezien, maar waarin een dynamiek schuilt. In het kennen van de zijnden blijkt dat in die dingen het zijn aanwezig is (het subsisterende zijn), anders zouden we het zijnde helemaal niet kunnen kennen. Wanneer we van de dingen het zijn in ogenschouw nemen, kunnen we een dynamiek waarnemen: alle dingen participeren in het zijn. Maar in dat subsisterende zijn van de zijnden is ook weer een dynamiek aanwezig: daarin licht namelijk ook het zijn op dat het denken een indruk geeft van het absolute zijn van God - zij het dat het denken daar niet kan komen. Dat zijn waar we niet kunnen komen, maar waar we op basis van het subsisterende zijn wel een indruk van hebben, wordt aangeduid met ‘het analoge zijn’.

Volgens Maréchal licht dus het ‘op zich’ van de dingen op in het ‘voor ons’, wanneer we het zijn in ons denken betrekken. Zo kwam Maréchal er toe om te stellen dat de structuur van het denken en de voorwaarden van kennis (zoals Kant die analyseerde) ook het zijn bevatten zoals Thomas dat had beschreven. Maréchal bracht Kants ontdekking van de structuur van het kennen (de ‘a priori-oordelen’) dicht bij Thomas’ zekerheid van de overeenstemming tussen wat we zien en de waarheid (‘formele objecten’). Aldus ontwikkelde Maréchal volgens Lotz niet een kennistheorie, maar een kennismetafysiek.

Die interesse voor een meer dynamische visie op de samenhang tussen waarneming en fundamenteel denken herkende Maréchal in het werk van Husserl en Blondel. Met die laatste correspondeerde hij en zo droeg Maréchal bij aan de hechte relatie tussen de Leuvense katholieke filosofen en Blondel. Met zijn werk waarin hij het thomisme niet tegen de moderniteit in stelling bracht, maar erin meedacht, opende Maréchal het katholieke denken voor de nieuwe vormen van filosofie die in de na hem komende decennia van de XXe eeuw ingang zouden vinden. Zo kan er een vooraankondiging in worden gelezen van Heideggers stelling dat het zijn in het denken vergeten is (‘Seinsvergessenheit’). Door zijn zoeken naar de aansluiting tussen het thomisme en het moderne denken, leverde Maréchal een belangrijke bijdrage aan een meer dynamische en minder steriele opvatting van het neothomisme.

Daarnaast heeft Maréchal veel studie gemaakt van de spiritualiteit van mystici. Hij maakte het rechtstreeks schouwen van God, dat een initiatief van God is en niet een door mensen bewerkt effect, dienstbaar aan de filosofie: God is de laatste grond van ons kennen en het zijn. Maréchal benaderde de mystici, naast zijn ‘kantiaanse’ oriëntatie, ook vanuit de psychologische inzichten en methodes die in zijn tijd aan het ontstaan waren. Deze studies zette hij tot aan zijn dood voort en ze hebben, naast zijn filosofische verdiensten, veel erkenning gekregen. Ze hebben bijgedragen aan de geheel nieuwe manier waarop in de XXe eeuw spiritualiteit zal worden benaderd: meer vanuit ervaring dan vanuit de geloofsleer.

Volgens Maréchals latere confrater Gilbert blijft er iets ambivalents in Maréchals denken. Gezien vanuit het hedendaags denken overdreef hij de rede en onderschatte hij die tegelijkertijd, aldus Gilbert: aan de ene kant leek hij er verregaand van overtuigd dat via de structuur van de denkende rede de werkelijkheid te kennen is (wat hem kwalijk werd genomen door toonaangevende neothomisten als Garrigou-Lagrange en Maritain), aan de andere kant had Maréchals rede geen oog voor de wijze waarop het dagelijks leven mensen met hun eindigheid confronteert en hoe mensen daarin een redelijke uitweg vinden (wat de existentialisten tegen hem opwierpen).

Maréchal bleef gevangen in een denken dat hij poogde te verdiepen en dat hij ontgrensde, maar waaraan tezelfdertijd Heidegger een einde aan het maken was. 

Bibliografie

Onder de belangrijkste titels uit Maréchals œuvre figureren het tussen 1922 en 1926 in vijf cahiers uitgegeven: Le point de départ de la métaphysique, leçons sur le developpement historique et théorique du problème de la connaissance (Lessianum/Alcan), dat als Maréchals filosofisch hoofdwerk wordt gezien. De artikelen die hij over spiritualiteit en psychologie schreef tussen 1924 en 1937 zijn uitgegeven onder de titel: Etudes sur la psychologie des mystiques (2 delen, éd. Universelle,1937).

Een verzameling van losse artikelen die erg bekend is geworden, is Mélanges Joseph Maréchal, (2 delen), Desclée de Brouwer, 1950.

Over Maréchal verscheen: P. Gilbert éd., Au point de départ. Joseph Maréchal entre la critique kantienne et l’ontologie thomiste, coll. Donner raison, 6, Bruxelles, Lessius, 2000.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan dr. Bob van Geffen.